Het natuurreservaat Baronie Cranendonck is ongeveer 600 ha groot en ligt ten westen van het kerkdorp Soerendonk. Het vormt de rand van een voormalig heidegebied dat het gehele gebied tussen Valkenswaard, Leenderstrijp, Soerendonk, Budel, Hamont (B), Achel (B) en Schaft bestreek. Grote delen ervan zijn tegenwoordig beplant met dennenbos (Leenderbos, Beverbeekse Heide (B)). Maar er zijn gelukkig ook nog vrij grote delen heide bewaard gebleven (Groote Heide).
Het huidige reservaat is verpacht geweest aan plaatselijke agrariërs.
Deze hebben geprobeerd een derde van deze voedselarme zandgronden met
`kunst'- en later ook met veel `vlieg'-werk om te vormen tot
produktieve akkerbouwgronden. Op een ander deel zijn dennenbomen
geplant. Weer een ander deel deed dienst als vuilstort en is nu
dichtgestoven. In 1972 kwamen de terreinen vrij en is het RIN
ingeschakeld om te onderzoeken in hoeverre het gehele gebied weer in
zijn oorspronkelijke schrale staat kon worden teruggebracht. Men heeft
hiervoor IJslandse pony's op het terrein uitgezet (Van de Laar, 1979).
In 1974 hebben we 15 ethyleenvallen geplaatst in dit ponyterrein (PT)
en 12 in een vlakbij gelegen referentieterrein (RT) waar geen
agrarische aktiviteiten hebben plaatsgevonden. Dit laatste ligt in de
gemeente Leende in het gebied dat grenst aan Soerendonk en de
Beverbeekse Heide (Achel, België). De vallen zijn geplaatst in min of
meer vergelijkbare biotopen varieërend van stuifzand (kaal) tot
dichte Molinia-vegetatie (begroeid). In dit eerste jaar is
niet in de dennenbossen verzameld, wel aan de rand hiervan. Voor de
vallen hebben we plastic buitenpotten met een doorsnede van 9 cm
gebruikt met passende binnenpot. In de val werd na elke leging een
nieuw bodempje ethyleenglycol gegoten dat voor de conservering van de
vangst moest zorgdragen. Om regeninval te voorkomen, hebben we de vallen
afgedekt met houten planken voorzien van stevige ijzeren steunen.
De potten werden om de twee weken geleegd van 20 april 1974 tot en met
19 april 1975. Van 15 december tot en met 6 april om de vier weken. De
laatste leging was op 19 april 1975.
Na het eerste jaar hebben we de potten verplaatst en ons voortaan beperkt tot het ponyterrein. Het aantal potten hebben we van 27 verhoogd tot 35 nu verdeeld over 7 verschillende terreintypen, Elk biotoop is bemonsterd met 5 potten. Deze keer hebben we ook gevangen in de dennenplantages. Dit onderzoek heeft twee jaar geduurd van 19 april 1975 tot en met 12 juni 1977.
Van 11 juli 1992 tot en met 6 februari 1993 is het ponyterrein opnieuw bemonsterd met 14 potten. Dit onderzoek is helaas voortijdig stopgezet omdat de ponies stelselmatig en uiterst grondig de potten bleven vernielen (Hermes, 1995).
Alle leden van de IWG hebben geholpen bij het plaatsen en legen van de potten. Soms vergezeld van familieleden en kennissen. Op de werkavonden werd de inhoud van de ethyleenglycolvallen gesplitst in mieren, kevers en spinnen. De meeste soorten zijn inmiddels gedetermineerd.
PublicatiesHermes, Dik: Tussentijds verslag van een inventarisatie van Insekten in de Ponyren Cranendonck 1973-1976 en 1992, Insektenwerkgroep Eindhoven, 1995, Uitgave in eigen beheer.
Laar, J.A.J. van de en Slim P.A. : Veranderingen in Flora en Vegetatie van de verlaten landbouwgronden in het CRM-reservaat Baronie Cranendonck na vijf jaar begrazing door IJslandse pony's (1972-1977), RIN-rapport 79/13, Leersum 1979.
Tutelaers, Piet:
Spinnen uit Cranendonck,
Insectenwerkgroep KNNV Eindhoven, Spined Nieuwsbrief 15, nov. 2000:5-21.
Zie ook spinnensoorten uit Cranendonck