Formicidae (mieren)

mierspin, klik hier voor een grote foto Momenteel zijn er ca 8000 soorten mieren bekend en beschreven over de gehele wereld, ofschoon het werkelijke aantal op 12 tot 14 duizend wordt geschat. Deze raming berust op het feit dat nog vele landen (wat mieren betreft) weinig of niet zijn onderzocht. In Nederland kennen we zo'n 65 verschillende soorten.
Zoals bij de overige sociale vliesvleugelige zijn alleen de vrouwelijke dieren ingedeeld in kasten: naast vruchtbare wijfjes of koninginnen komen steriele werksters of arbeidsters voor. Bij sommige soorten komen zelfs drie kasten voor, omdat in de staat eveneens nog een soldatenkaste aanwezig kan zijn. Bij de soorten in ons gebied is dit echter niet het geval. Het bestaan van een dergelijke steriele kaste is reeds 100 miljoen jaren oud.

Ecologie Mieren beschikken over een ongekende plasticiteit in hun nestbouw. Een grotere verscheidenheid van vorm, materiaal of bouwtechniek is moeilijk denkbaar. Overwegend nestelen de meeste soorten in zuivere aardnesten, onder stenen, mos, plantenafval, rottende bladeren, in vermolmde stronken, in dode takjes, in veenpollen of onder schors van levende bomen. Is de biotoop arm aan stenen, dan zullen de nesten vaak zuivere aardnesten zijn met of zonder koepel. Hebbende mieren platte stenen tot hun beschikking dan worden deze bij voorkeur benut, omdat stenen niet alleen een warmtebron kunnen vertegenwoordigen, die slechts langzaam afkoelt, maar omdat zij eveneens de vochtigheid van de eronder gelegen kamers gunstig beïnvloeden.
Het bovengrondse nest omgeeft vaak een oude stronk waarin nestkamers worden uitgeknaagd. De vergane wortels van deze stomp dienen als gangen voor het aardnest, waarin de mieren zich voornamelijk in de wintermaanden zullen terugtrekken.
Bouwen en sjouwen zit de mieren in het bloed. Als men na een regenbui gaat wandelen ziet men vele soorten met zorg het natte zand bewerken tot mooie sierlijk uitgangspoorten, die later bij droog, zonnig weer, gemakkelijk uiteenvallen.

Koloniestichting Na de bruidsvlucht, waarin de paring plaatsheeft en die 's-zomers blijkbaar gunstig beïnvloed wordt door een plotselinge daling van de luchtdruk, breken bij de jonge koningin de vleugels gemakkelijk af aan hun basis. Voor de mannelijke dieren betekent deze vlucht bijna steeds het einde van hun korte levensloop en zal het merendeel ten prooi vallen aan vogels of aan foeragerende predatoren, waaronder vaak eigen soortgenoten.
De nu vleugelloze koningin draagt, als de omstandigheden gunstig zijn, de mogelijkheid in zich om stammoeder te worden van een nieuw volk. Even snel als ze zo pas nog de donkere veilige kamers van het ouderlijke nest verliet, om naar het licht te vliegen, tracht ze nu opnieuw een schuilplaats te vinden onder mos, stenen of onder de schors van een oude stronk. In die kleine broedkuil zal zij een nieuwe kolonie stichten, die aanvankelijk slechts uit een 10- of 12-tal larfjes bestaat. Dank zij goed ontwikkelde vliegspieren en door het opeten van haar eigen eieren en door het uitzuigen van larven, zal zij zichzelf en haar kroost voeden. Pas na de winter zullen de larven verpoppen en de kleine, ondervoede werksters, zullen voor het eerst voedsel naar het nest brengen.
Bij vele andere soorten echter kan de jonge, pasbevruchte koningin niet meer alleen een nieuwe staat stichten, maar moet zij geholpen worden door werksters van haar eigen ouderlijk nest of moet zij trachten binnen te dringen in een vreemde kolonie van een andere soort. Het eerste geval is typisch voor onze bosmieren, waar een vlucht hoog in de lucht meestal ontbreekt. Na paring komen de jonge koninginnen veel alweer terecht op één van de vele straten van het moedervolk, waar zij door de werksters kan worden geadopteerd. In het tweede geval, wanneer dus het wijfje voor de stichting van een nieuw volk een nest van een vreemde soort moet binnendringen, doen zich verschillende mogelijkheden voor. Het binnendringen om enkele werksterpoppen te roven. Na enkele jaren zullen deze helpers - slaven genoemd - sterven en verliest het nest zijn oorspronkelijke gemengd karakter.
Het jonge wijfje echter kan na de bruidsvlucht een nest van een andere soort binnendringen, niet om poppen te roven, maar om door de vreemde werksters geadopteerd te worden, het zij als een tweede koningin, naast de eigen stammoeder, hetzij als plaatsvervangster voor deze laatste.
Werksters kunnen ongeveer twee à drie jaar oud worden.
Als om welke reden ook het jonge wijfje niet bevrucht wordt, zal zij alleen kunnen overleven als zij geadopteerd wordt in een reeds bestaande kolonie. In dat geval zal zij uitsluitend mannelijke dieren voortbrengen.

Bij de mieren treffen we twee typen aan. Hier zijn in het kort de belangrijkste verschillen.


De volgende leden van onze werkgroep houden zich met mieren bezig

Publicaties

Smit, J. 2009: Inventarisatie Ongewerveldenfauna Witte Loop, Uitgave in eigen beheer, De mieren (Formicidae), pp. 13-14.